Document acties
Inzoomen 2: Keurtekens
In de late middeleeuwen was het in de Nederlanden gebruikelijk dat een edelsmid een persoonlijk teken had dat hij kon stempelen in elk door hem gemaakt voorwerp. Bij het toetreden van deze smid tot het goud- en zilversmedengilde werd zijn persoonlijk meesterteken op een insculpatieplaat - ook wel gildeplaat genoemd - geslagen en werd zijn naam daarnaast gegraveerd. Hoewel het meesterteken van de edelsmid garant stond voor het zilvergehalte van zijn producten, waren er verschillende steden die al in de veertiende en vijftiende eeuw, naast het meesterteken, ook stadskeuren aanbrachten op het zilver en daarvoor regels hadden vastgesteld (zoals in Utrecht, Middelburg, Den Bosch, Amsterdam en Den Haag). 1
Met het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795, werden nieuwe regels ingesteld en werd, in 1798, het systeem van de beroepsgilden afgeschaft, dus ook het gilde van het goud- en zilversmeden hield op te bestaan. Het keuren van het gehalte van zilveren voorwerpen werd niet langer gedaan door keurmeesters - vaak edelsmeden uit het gildebestuur - maar door zelfstandige essayeurs die de keurtekens aanbrachten. 2Het keuringssysteem zoals dat vandaag de dag gebruikelijk is, werd in 1814 in een wet vastgelegd met nieuwe landelijke regels, zowel voor (de organisatie van) de keuring als voor de nieuwe keuren. Er moesten vier merken op het goedgekeurde goud of zilver worden gestempeld: het meesterteken (nu verantwoordelijkheidsteken genoemd), het teken van de keurkamer (stadsteken), het gehaltemerk en de jaarletter. In vrijwel elke stad waar voorheen een gildekeurkamer had bestaan, kwam een keurkamer. Dit keuringsysteem, met enige aanpassingen, geldt tot op de dag van vandaag.
Hieronder volgen voorbeelden van de vier tekens die op objecten uit de Zilver Top 100 te zien zijn.
Het keurteken geeft het zilvergehalte aan.
Het teken voor het eerste gehalte is een op de achterpoten staande leeuw en het cijfer 1, afgebeeld in een schild. Het teken voor het tweede gehalte is een lopende leeuw en het cijfer 2, afgebeeld in een zeshoek.
Eerste gehalte (925/1000)
Tweede gehalte (835/1000)
Het keurteken van derde gehalte zilver (800/1000), waarvan overigens geen voorbeelden te vinden zijn in de Zilver Top 100, is een liggende leeuw in een rechthoek met linksboven het getal III.
Voor kleine voorwerpen, zoals theelepeltjes wordt een keurteken in de vorm van een zwaardje gebruikt, met vermelding van het getal 925 voor het eerste gehalte zilver en 835 voor het tweede gehalte zilver. Een zeshoekig teken met Z 800 wordt gebruikt voor het derde gehalte zilver.
Het kantooraanduidend teken geeft de plaats aan van het keuringskantoor. Vroeger was er een keuringskantoor per stad. De letter C in onderstaand teken staat voor Kantoor Den Haag (1814-1988). Tegenwoordig zijn er twee waarborgkantoren: één in Joure en één in Gouda.
De jaarletter geeft het jaartal aan waarin het voorwerp is gekeurd. Voor elk jaar wordt een letter uit het alfabet gebruikt in een bepaald lettertype. Aan het einde van deze alfabetische reeks wordt er weer met een nieuw lettertype begonnen. De jaarletter W in onderstaande afbeelding staat voor 1931.
Het verantwoordelijkheidsteken (ook wel meesterteken genoemd), geeft de maker aan; dit kan de werkmeester / zelfstandig werkende edelsmid zijn of een fabriek. Het hieronder afgebeelde teken werd gebruikt door N.V. Zilverfabriek Vooschoten in de periode 1925 tot 1961.
Soms zijn er nog andere tekens op een zilveren voorwerp afgeslagen, zoals het winkeliersteken van de kashouder die het voorwerp heeft verkocht (maar niet zelf heeft gemaakt). Ook komt het voor dat de ontwerper, die zijn of haar ontwerp door een ander liet uitvoeren, een apart ontwerpersteken had. Hieronder is het ontwerpersteken van Christa Ehrlich te zien.
Een sleuteltje, tenslotte, geeft aan dat het zilver uit Nederland is geëxporteerd (bijvoorbeeld naar voormalig Nederlands Indië).
Koldeweij en Van Schaik, pp. 10-11.
Ibidem, p. 21.