U bent hier: Home Geschiedenis van de zilverfabriek Van Kempen & Begeer Inzoomen 1: J.M. van Kempen
Document acties

Inzoomen 1: J.M. van Kempen


In Gedachtenis, de necrologie die in druk verscheen na het overlijden van Johannes Mattheus van Kempen III op 2 november 1877, wordt het beeld geschetst van een uitzonderlijke ondernemer. Naast een opsomming van de vele onderscheidingen die hem tijdens zijn leven zijn toegekend, wordt hij beschreven als een man met een krachtig lichaam, een scherpzinnige, vlugge geest en een vaste wil. 1 In 1835 startte hij een klein magazijn in de Choorstraat in Utrecht waar hij – in de voetsporen van zijn grootvader en zijn vader – zich vestigde als kashouder en dat hij in een paar decennia zou weten uit te bouwen tot Nederlands grootste zilverfabriek. 2 Hij doorzag het gebrek aan de toenmalige toepassing van de edelsmeedkunst en onderkende de povere kwaliteit van het zilver en het gebrek aan nieuwe vormgeving. Inventief als hij was, liet hij in zijn fabriek de modernste machines uit Engeland en Amerika installeren. Tevens had hij een goed oog voor public relations: zowel in Nederland als in het buitenland breidde hij zijn naamsbekendheid uit, onder andere door deel te nemen aan wereldtentoonstellingen, waar de door zijn fabriek ingezonden zilverwerken regelmatig werden bekroond.
 


J.M. van Kempen III, Theepot op komfoor, 1836. Dit is het vroegste object van Van Kempen, destijds nog gevestigd in Utrecht, uit de collectie van het Zilvermuseum
In alles zocht hij waarheid en werkelijkheid en hij wordt omschreven als verdraagzaam en hulpvaardig. Het is dan ook goed voor te stellen dat een ondernemer met zulke karaktereigenschappen zich verbonden voelde met het ideeĆ«ngoed van Robert Owen (1771-1858), die in Schotland een textielfabriek had. Diens utopisch socialisme strekte verschillende fabrikanten in Nederland, waaronder Van Kempen, tot voorbeeld. 3 In Voorschoten waar de zilverfabriek in een gebouw met ruimte, lucht en licht, in 1858 zijn deuren opende en waar Johannes Mattheus van Kempen zelf was gaan wonen, vervulde hij een belangrijke rol. Hij huurde een ruimte in het Baljuwhuis voor zijn ongehuwde medewerkers die waren meeverhuisd uit Utrecht. Hier konden zij ontspannen en dagbladen, tijdschriften en nuttige lectuur lezen; er werden lezingen gehouden over wetenschappelijke, sociale en godsdienstige onderwerpen die ook toegankelijk waren voor andere inwoners uit Voorschoten. Fabrieksleerlingen kregen er tekenles en zangles en de mannen richtten een zangvereniging op. In de loop der jaren werden er tal van sociale voorzieningen getroffen voor het personeel van de zilverfabriek, zoals een ziekenfonds (1859), een inkoopvereniging voor levensmiddelen (1866), een spaar- en voorschotkas (1873), een weduwefonds (1875) en een pensioenfonds (1885). De Christelijke lagere school, gesticht in 1869, werd financieel ondersteund door Van Kempen, evenals de bewaarschool (1870), waar kinderen van zijn werknemers naar toe gingen. Ook introduceerde Van Kempen het jaarlijkse ‘dagje uit’ voor zijn personeel. 4 Dat ook zijn zonen en kleinzonen die na zijn overlijden het bedrijf voortzetten in dezelfde geest handelden, blijkt wel uit een artikel uit 1911, waarbij een journalist noteerde dat tal van maatregelen en instellingen door de firma in het leven geroepen en allen tot doel hebbende het personeel wel niet te vertroetelen, doch door intieme, vriendschappelijke, ja waarom niet vaderlijke zorgen, aan zich te verbinden en zoo op mannelijke wijze de toewijding te beloonen, die ieder lid van het personeel de firma betoonde. 5


[1]

RKD, vK&B, inv.nr. 280. Ter gelegenheid van het overlijden van J.M. van Kempen III, verscheen een publicatie Gedachtenis, waarin ook zijn onderscheidingen staan vermeld: officier in de Orde van de Eikenkroon, Ridder in de Orde van St. Stanislaus van Rusland, van de Witte Valk van Saksen-Weimar-Eisenach, van de Frans Jozefsorde van Oostenrijk en de Leopoldsorde van Belgiƫ.

[2]
Krekel 2007. Vanaf 1835 stond hij ingeschreven bij de Waarborg als goud- en zilverkashouder. Na 1843 noemde hij zich goud- en zilversmid en had hij zijn eerste zilversmid in dienst, Theodorus van Reemst.
[3]

Scheffer en Fischer, p. 181. Hiertoe behoorden de eigenaren van textielfabrieken in Enschede en de gistfabriek in Delft.

[4]

A.E. van Kempen en J.M. van Kempen IV, pp. 61-67.

[5]

‘Ons Maandblad 1 juni 1911’, pp. 221-222. Van Kempen wordt omschreven als een modelbedrijf; het succes is niet door externe omstandigheden gekomen, maar ‘door noesten arbeid, door volharding en door stil vertrouwen´.

Datum laatste wijziging: 29-10-2018 14:35